Zwenkweerstand van zwenkwielen
Om vanuit staande positie een of meerdere zwenkwielen te kunnen draaien, moet de zwenkweerstand van zwenkwielen worden overwonnen. Tijdens het rijden neemt de zwenkweerstand vele malen af. Een zwenkwiel dat niet in de rijrichting staat, kan vanuit stilstand een enorme kracht nodig hebben om een zwenkwiel te laten zwenken.
De zwenkweerstand van zwenkwielen wordt beïnvloed door de volgende factoren:
Axiaal scharnierlager van de vorkkop
Reikwijdte van het zwenkwiel
Vorm wielbandage (bol of plat)
Enkel zwenkwiel of dubbel zwenkwiel (bij dubbele wielen)
Het axiaallager van de vorkkop zorgt voor het zwenken tussen de montageplaat en de vork van het zwenkwiel. In de meeste zwenkwielbehuizingen zijn twee druklagers geïnstalleerd. Met deze factor wordt de zwenkweerstand van het zwenkwiel doorgaans tot een minimum beperkt.
Ook de projectie van zwenkwielbehuizingen is zo ontworpen dat een zo laag mogelijke zwenkweerstand wordt gegarandeerd. Een rol wordt als optimaal gelost beschouwd als het quotiënt van totale hoogte en overhang tussen 2,50 en 4,50 ligt.
Technische omstandigheden, zoals speciale hoogtes of een opzettelijk hogere stijfheid, kunnen het mogelijk maken dat dit quotiënt afwijkt, waardoor een hogere zwenkweerstand van het zwenkwiel ontstaat. De reikwijdte is overeenkomstig degressief ten opzichte van de totale hoogte van het zwenkwiel.
In deze gevallen wordt de resulterende negatieve invloed op de zwenkweerstand gedecimeerd door andere factoren.
Door de wrijvingscoëfficiënt tijdens de zwenkfase heeft de vorm van de wielband een bovengemiddelde invloed op de zwenkweerstand van een zwenkwiel. Een kleiner contactoppervlak van het wiel vermindert de wrijvingscoëfficiënt en ook de zwenkweerstand van het zwenkwiel.
Het contactoppervlak wordt bepaald door de vorm van het wielverband. Men spreekt van convex en vlak (Figuur 3.0 Verbandvorm). Wielen met een bandagevorm staan plat over de gehele breedte van het wiel. Bij een convexe vorm echter alleen in het middengedeelte van het wiel.
Een lagere wrijvingswaarde staat gelijk aan een lagere zwenkweerstand van het zwenkwiel.
Een andere factor bij het bereiken van een lage zwenkweerstand is het gebruik van dubbele zwenkwielen. Terwijl zwenkwielen met enkele wielen meer manoeuvreerruimte vereisen, treedt bij dubbele wielen het differentieeleffect (Figuur 3.1 Differentieeleffect met dubbele wielen) op.
Beide wielen van het zwenkwiel kunnen tegen elkaar aanlopen en zo de zwenkweerstand en het manoeuvreerbereik van het zwenkwiel positief veranderen.
Naast de lage zwenkweerstand bieden dubbele zwenkwielen buitengewone voordelen, vooral wanneer de wielen zeer dicht bij elkaar gemonteerd zijn.
